Broers en zussen

Kinderen die opgroeien samen met een broer of zus met autisme krijgen te maken met een bijzondere gezinssituatie.

De getuigenissen van deze kinderen zijn heel verhelderend. Vaak geven ze een beeld van de kwaliteiten en vaardigheden die deze kinderen hebben ontwikkeld, maar ze schetsen ook soms de ontreddering die ze ervaren

Zus speelt met haar broertje met autisme

Zus speelt met haar broertje met autisme

Kinderen blijken verbluffend talentvol en vindingrijk te zijn wanneer het erom gaat contact te maken met hun broer of zus met autisme. We zien ook hoe scherpzinnig ze omgaan met de problematiek en de onaangename gevolgen ervan, zoals het overweldigende van bepaalde gedragingen. Maar er is ook de schaamte ten opzichte van hun leeftijdsgenoten en soms een gebrek aan mogelijkheden om met het overwicht van hun broer of zus of de ernst van de stoornissen om te gaan.

Sommige kinderen slagen erin om zich succesvol aan te passen aan het leven met een broer of zus met autisme. Ze geven blijk van een toegenomen maturiteit, van mildheid, verlangen om plezier te doen en het kind bij de gezinsactiviteiten te betrekken, enz. Er zijn dus voldoende aanwijzingen om van een veerkracht te kunnen spreken. Bij andere kinderen stellen we een gedeeltelijke aanpassing vast, met enerzijds soms tekenen van parentificatie (opnemen van de ouderrol) en het gevoel in de steek gelaten te worden, maar anderzijds ook met positieve accenten zoals bijvoorbeeld samen plezier beleven. Sommige kinderen stellen zich dan weer te conformistisch op, gedragen zich als kleine volwassenen en geven blijk van extreme parentificatie. Sommigen nemen een te berustende houding aan, waarbij het uiten van negatieve gevoelens ten opzichte van de broer of zus wordt onderdrukt, of vervallen omgekeerd in overdreven confronterend gedrag. Kortom, ze vertonen gedrag dat onze aandacht verdient.

Uit het onderzoek blijkt dat het belangrijk is om de andere kinderen bij het therapeutisch proces van een kind met autisme te betrekken. Betrekken wil overigens niet zeggen dat de kinderen sowieso therapie moeten krijgen, maar wel dat rekening moet worden gehouden met hun aanwezigheid en hun eventuele behoeften. We moeten erop toezien dat elk kind in het gezin een geïndividualiseerde aanpak krijgt. We zijn ervan overtuigd dat deze benadering hoe dan ook zijn vruchten zal afwerpen, zowel voor het kind met autisme als voor de andere kinderen.

Wat beïnvloedt de relatie tussen de kinderen?

Uit de literatuur leren we dat de manier waarop kinderen zich in relatie tot hun broer of zus met autisme ontwikkelen, zal afhangen van een hele reeks factoren. We zetten de belangrijkste op een rij:

  • Zowel ouder als jonger zijn van broer of zus met autisme
  • Het geslacht van het kind met autisme
  • Het leeftijdsverschil met broer of zus met autisme
  • De ernst van het autisme
  • Bijkomende stoornissen zoals ADHD, genetische syndromen, cognitief niveau en niveau van de taalontwikkeling of problemen zoals gedragsproblemen en onaangepast gedrag.
  • De beleving van de ouders, hoe ze ermee omgaan, hoe ze erover spreken en de vrijheid om er binnen het gezin over te praten.