Doel bepalen

Na het evalueren van het communicatievermogen van je kind, hebt je een duidelijker beeld van de manier waarop het boodschappen doorgeeft: wat het zegt (functie), hoe hij of zij het zegt (vorm) en in welke situaties (context).

Nu kan je een doel bepalen. Ga stapje voor stapje te werk en verander maar één element tegelijk. We geven enkele voorbeelden om je op weg te helpen.

Raphaël wil drinken

Wat kan je waarnemen wanneer Raphaël dorst heeft?:

  • Vorm: met gebaren; hij neemt de fles uit de koelkast en brengt ze naar zijn mama.
  • Functie: hij vraagt iets te drinken.
  • Context: als vieruurtje wanneer hij thuiskomt van school.
fles drinken Raphaël

Doel
Raphaëls ouders zouden willen dat hun zoon op een meer expliciete manier communiceert. Daarvoor zullen ze enkel het element 'vorm' veranderen.

Vorm: een afbeelding van een fles aan zijn mama geven.
Functie: hij vraagt iets te drinken.
Context: als vieruurtje wanneer hij thuiskomt van school.

Het doel is Raphaël leren om drank te vragen door de foto van de fles te geven.

Strategie
Om dat doel te bereiken, moet de omgeving aangepast worden:

  • De fles zit in de koelkast.
  • De foto kleeft op de koelkast.
  • Zodra Raphaël naar de koelkast loopt, komt zijn mama hem achterna.
  • Wanneer hij de koelkast wil openen, leidt ze zijn hand naar de foto. Dan helpt ze hem om de afbeelding te nemen en aan haar te geven.
  • Zijn moeder zegt: "Raphaël, wil je vruchtensap?" en ze schenkt hem meteen een glas uit.

Cédric ‘antwoordt’ op de vragen van zijn oma

Cédric komt thuis van de school en zijn oma wil weten hoe de dag is verlopen. Het volgende gesprekje heeft plaats. Je kan dit gesprek zien in het beeldfragment:

 

Dit is het gesprekje tussen Cédric en zijn oma:

Oma: "Wat heb je vandaag op school gedaan?"
Cédric: "Ja"
Oma: "Wat heb je gedaan met juffrouw Isabelle?"
Cédric: "Ik doe dat graag"
Oma: "Ik weet dat je graag naar school gaat"
Cédric: "Ik werk graag, fijn"
Oma: "Wat heb je gedaan, een tekening gemaakt? Op de computer gewerkt?"
Cédric: "Ik werk graag op de computer"
Oma: "Is het dat wat je gedaan hebt?"
Cédric: "Zeer goed"
Oma: "Zeg ja of neen"
Cédric: "Ja"

Wat kunnen we observeren?

Vorm: verbaal, voornamelijk echolalie.
Functie: antwoorden op vragen.
Context: met oma na de school.

In dit gesprek geeft Cédric geen enkel duidelijk of juist antwoord.
Het eerste doel zal dus op de functie 'antwoorden op vragen' focussen. Er wordt niets veranderd aan de verbale vorm of aan de context.

Doel
Het doel is Cédric leren om vragen te beantwoorden over wat hij die dag op school heeft gedaan.

Strategie
Om dit doel te verwezenlijken is het noodzakelijk dat de school meewerkt. De leraar schrijft elke dag in het communicatieschrift op wat Cédric die dag heeft gedaan en noteert daarbij enkele bijkomende gegevens (wanneer, waar, met wie, enz.). Zo zullen we afbeeldingen kunnen gebruiken om Cédric te helpen om op de vragen van zijn oma te antwoorden.

Hoe moet de oma van Cédric het aanpakken?

  • Ze begint met dezelfde vraag: "Wat heb je vandaag op school gedaan?"
  • Indien Cédric niet antwoordt, herhaalt ze haar vraag.
  • Blijft een antwoord uit, dan zal ze de afbeelding van één van de activiteiten van de dag tonen.
  • Geeft Cédric geen antwoord, dan begint ze in zijn plaats te antwoorden: "Vandaag heb ik..." terwijl ze naar de afbeelding wijst.
  • Daarna gaat ze over naar de volgende vraag: "Met wie ben je naar het zwembad gegaan?"